Stadsmolen

Geschiedenis

In 1685 stonden er 4 kleine molentjes aan de Stink- of Slaaghsloot. Deze molentjes hadden niet alleen de taak de Slagh- of Stadspolder te bemalen, maar ook om het water van de grachten in de stad te verversen. 1 van deze molens was een wipmolen.

In 1806 werden deze wipmolen en de andere kleine molentjes vervangen door één rondestenen poldermolen. Maar de molen begon al gauw mankementen te vertonen. Uiteindelijk besloot de gemeente Leiden dat er een krachtige poldermolen moest komen, deze werd dan ook in 1856 gebouwd. Deze molen die dienst deed als poldermolen voor de stads- of slagpolder was tevens ook bedoeld als verversingmolens voor het grachten water.


Via een ingenieus systeem, wat de gemeente had bedacht van stuwen en sluizen, werd het grachtenwater (rioleringswater toentertijd) aan één zijde vers water ingepompt (opgemalen).
Met een molen aan de Lorentzkade, waarna het vuile water werd geduwd naar de stadspolder, om vervolgens door de Stadsmolen te worden weggemalen in de Slaaghsloot, ook wel Stinksloot genoemd.
Dit gebeurde bij dood tij, omdat de rivier de Rijn de stad doorsnijd, kon men alleen op dit tijdstip de Rijn afsluiten omdat er anders teveel stroming zou zijn. Hiedoor werd het zuidelijk singeldeel gekoppeld aan het noordelijk singeldeel. Het plan heeft tot ca. 1940 gefunctioneerd, totdat er een rioolzuivering werd gebouwd, even verdop aan de stinksloot. 
De molenaar Merbus gaf aan dat wonen in het zomerhuis en slapen in de molen niet langer meer kon. Men stonk letterlijk uit de molen en dit was niet goed voor hun gezondheid. Om aan de klachten te voldoen van de molenaar, werd na lang zeuren bij het polderbestuur, uiteindelijk besloten een nieuwe grotere molenaarswoning te bouwen, op de plek van het zomerhuis.
Deze woning werd in 1938 opgeleverd en kosten ca. 10.000 gulden oftewel ca. 4.500 euro. Dit betekende dat het gezin Merbus niet meer in de molen hoefde te slapen.

Uit eindelijk gaf molenaar Merbus in 1946 aan te willen stoppen met het molenaarsschap.
Het polderbestuur greep dit aan om over te gaan naar modernisatie. Er worden offertes aangevraagd voor een centrifugaalpomp, die volgens tekeningen, die aanwezig zijn in het archief van het Hoogheemraadschap van Rijnland, in de molen zou moeten komen.
Dit zou betekenen dat het scheprad uit de molen gehaald zou worden en op die plek een pomp geplaatst zou worden met grote in- en uitlaatbuis.
Deze constructie ging veel geld kosten en zou een grote aantasting betekenen voor de molen worden, als dit plan was door gegeaan.
Ingenieur Dekker kwam met een andere, goedkoperen oplossing. Een Eriksson installatie. Dit betrof een elektromotor met schijfwiel, die het bestaande waterwiel, die verbonden is aan de wateras, het scheprad kon aandrijven.
Het voordeel is dat dit tandwiel ook uitgeschakeld kan worden, waardoor windkracht bemaling ook mogelijk blijft. Een voorbeeld is nog te zien in de Maredijkmolen te Leiden. Het polderbestuur geeft hier uiteindelijk opdracht voor, maar na een paar maanden moet Ingenieur Dekker het polderbestuur mededelen dat de motor, die uit Zweden moet komen, pas na één jaar geleverd kan worden.
Dit vindt het polderbestuur te lang duren, waardoor men toch kiest de molen te renoveren en een wiekverbetering toe te passen, om het rendement te verhogen.

Ook gaat men op zoek naar een nieuwe molenaar, aangezien de vorige molenaar Merbus, had aangegeven te stoppen. Niet i.v.m. zijn gezondheid, maar vanwege zijn leeftijd. Nadat Merbus een andere woning had kunnen betrekken, kon Jan van der Pouwkraan, die aangesteld was als nieuwe molenaar in 1947, in 1948 de dienst woning betrekken. Tot die tijd dat van der Pouwkraan niet naast de molen kon wonen, moest van der Pouwkraan vanuit zijn ouderlijk huis te Hoogmade, waar hij voor die tijd tijdelijk verbleef, de Stadsmolen bedienen. Hiervoor kwam hij per "eigen" baggerschuit vanuit Hoogmade via de Zijl naar de molen.
Van der Pouwkraan stamt uit een echt molenaarsgeslacht en heeft het malen met de molen geleerd van zijn vader op de Hoogmadesemolen te Hoogmade.
In de tijd dat Jan van der Pouwkraan de molen bemaalde heeft hij veel in en om de Stadsmolen zien gebeuren.
Zoals hij vertelde, werd er dag en soms 's nachts gemalen om de 350 ha grote polder droog te houden.
De Stadspolder vanaf de Maredijkpolder (spoorbaan Leiden Haarlem, langs de singels en de Zijl.
Via een smal paadje vanaf de Maresingel kon je de molen bereiken. Vanaf de molen waren toen 25 molens te zien.
In koude winters, joeg de ijskoude noordoostenwind over de Kagerplasse richtings de Stadsmolen. Het leek soms net Siberië.

Naast het draaien van de Stadsmolen, was Jan van der Pouwkraan ook molenaar op molen De Valk te Leiden, later molenmuseum. (zie molen De Valk)

Na de ontpoldering in 1963, kreeg de molen een hulpgemaal.
Hierdoor kwam er ook elektriciteit naar de molen en werd er ook gelijk een waterleiding aangelegd. Voor die tijd waren het olielampen en water uit de regenput. Verwarming via een één kolenkachel. De polder hield 150 ha over tot de dag van vandaag en word nog steeds bemalen door het elektrisch (hulp)gemaal naast de molen.
De omgeving veranderde tussen 1960 en 1970 drastisch, door de bouw van de woonwijken de Kooi en later de Merenwijk in de Broekdijkpolder. Hierdoor werd ook de windbemaling zeer bemoeilijkt. De molen verkeerde in slechte staat en daardoor moest de molen noodgedwongen in 1969 worden stilgezet.
Jan van der Pouwkraan kon na een ingrijpende restauratie (herbouw) die begon in 1978 en in 1982 was afgerond, weer met de molen malen.
Later werd dit meer draaien, omdat de omgeving zoveel hinder veroorzaakte, dat de molen nog maar af en toe het scheprad kon mee trekken.
Uiteindelijk heeft Jan van der Pouwkraan zijn 50 jarig molenaarsschap net niet kunnen behalen, in 2003 liet zijn gezondheid hem plotseling in de steek, waardoor hij van de een op de andere dag, de molen niet meer kon bedienen.
Uiteindelijk stierf Jan van der Pouwkraan, een van de laatste beroeps molenaars van Leiden, op 88-jarige leeftijd op 06-07-'08.